Hevig ontdaan is Willem Kraan als hij ooggetuige is van hoe de Duitsers op 22 en 23 februari 1941 zo’n 400 Joden oppakken in Amsterdam. Het zijn de eerste razzia’s die in Nederland plaatsvinden. Huilend vertelt hij een vriend van hem, Piet Nak, wat hij gezien heeft. Ze kunnen het er niet bij laten zitten en nemen het initiatief tot wat het grootste protest tegen de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog zou worden: de Februaristaking. Tienduizenden arbeiders in Amsterdam en daarbuiten leggen op 25 en 26 februari het werk neer.
Achteraf gezien lijkt het effect van de staking beperkt. Zo’n 70 procent van alle Joden in Nederland overleeft de oorlog niet, een percentage dat veel hoger is dan in andere West-Europese landen zoals België en Frankrijk. Bovendien moeten verschillende deelnemers aan de staking het met de dood bekopen, waaronder Willem. Zijn gezin blijft in grote armoede achter. Maar Willem deed wat hij dacht dat toen het juiste was. In zijn afscheidsbrief aan zijn vrouw Bets en dochter Catrientje schijft hij dan ook: “Ik val voor mijn ideaal en hoop dat dit niet voor niets is.” Op 19 november 1942 wordt Willem doodgeschoten.